Taal en lezen in groep 4
Lezen gaat altijd door
Voortgezet technisch lezen gaat verder waar het leren lezen in groep 3 (aanvankelijk lezen) ophoudt. De leessnelheid neemt toe, woorden worden moeilijker, zinnen langer en ingewikkelder. De teksten bestaan niet langer alleen uit verzonnen verhaaltjes, maar er komen ook informatieve teksten bij.
Vanaf groep 4 werken we met de methode Estafette.
Er wordt in deze methode gebruik gemaakt van allerlei verschillende teksten met onderwerpen en verhalen die dicht bij de leefwereld van je kind staan. Er wordt bijvoorbeeld gewerkt met teksten uit kranten, tv-gidsen en tijdschriften. Zo ontdekt je kind het belang van lezen in de samenleving.
Begrijpend lezen
Bij begrijpend lezen gaat het erom dat de inhoud van de tekst wordt begrepen. Leren lezen is belangrijk, maar waar het uiteindelijk om gaat is: begrijpen wat je leest. Begrijpend lezen wil zeggen dat je kind de inhoud van de tekst snapt.
Goed Lezen
Technisch lezen, het ontcijferen en verklanken van woordjes, kost energie. Wil je kind een tekst echt kunnen begrijpen, dan moet het lezen zelf niet te veel moeite kosten. Goed begrijpend lezen kan dus pas als het technisch lezen vlot verloopt.
Voorkennis
Andere zaken die van belang zijn voor het begrijpend lezen zijn een goede woordenschat en kennis van de wereld. Als je kind een voldoende woordenschat heeft en veel weet van de wereld om hem heen, zal hij teksten makkelijker begrijpen.
Begrijpend lezen heeft ook te maken met wat vooraf over de tekst is verteld, en met het taalgevoel van je kind. Verwijswoorden in een tekst (bijvoorbeeld die, deze, dat, daarom) verbinden de ene zin met de andere. Als je kind die woorden herkent, zal hij sneller verbanden leggen en de tekst beter begrijpen.
Luisteren en navertellen
Voorlezen is een goede voorbereiding op begrijpend lezen. Als je kind goed begrijpend leert luisteren, zal hij ook beter begrijpend leren lezen.
Taal
Woordenschat
Hoe meer woorden een kind kent, hoe beter het de taal begrijpt. vanaf groep 4 wordt er erg veel aandacht besteed aan woordenschat.
Taalbeschouwing: woordsoorten
De kinderen leren dat er verschillende soorten woorden in een zin staan. Ze beginnen eenvoudig met het zelfstandig naamwoord (de naam van een mens, dier of ding), het lidwoord (de, het, een) en het werkwoord.
Taalbeschouwing: zinnen
De kinderen leren dat zinnen worden opgebouwd volgens bepaalde regels. Een zin begint altijd met een hoofdletter en eindigt met een leesteken. De kinderen leren eerst over de punt, later komen daar ook het vraagteken en het uitroepteken bij. Ze weten ook dat er verschil tussen een vertelzin (Het meisje fietst op het fietspad.) en een vraagzin (Fietst het meisje op het fietspad?)
Spreken en luisteren
De kinderen oefenen bijvoorbeeld met het voeren van een telefoongesprek. Welke omgangsvormen horen daar bij? Wat zeg je wel en wat zeg je niet? De kinderen denken na over hoe je moet reageren op een ander tijdens het gesprek. Ze leren elkaar vragen stellen en zelf vertellen. Waarom bel je? Een telefoongesprek netjes afsluiten vinden kinderen vaak best lastig, maar hoort er natuurlijk wel bij.
Spelling
Kinderen in groep 4 leren bijvoorbeeld wat klinkers en medeklinkers zijn, hoe je woorden schrijft met drie medeklinkers aan het begin (zoals ‘streep’) of juist aan het eind (zoals ‘worst’) en er is veel aandacht voor ‘lastige’ letters zoals de f, v, s, z en sch.