Bij jonge kinderen is het van belang hun mogelijkheden doelgericht en systematisch te stimuleren, de eigen motivatie en belevingswereld van het kind is hierbij essentieel. De leerkracht speelt in dit proces een sturende en begeleidende rol, afhankelijk van de behoefte van de kinderen. We komen tegemoet aan verschillen tussen kinderen door de inzet van de “kleine kring” (aan een klein groepje kinderen instructie geven terwijl de andere kinderen iets anders doen) en variatie in instructie, materialen en verwerking. De rode draad blijft echter het ontdekkend en spelend leren van de kinderen.
Ontwikkelingsgericht onderwijs in de groepen 1 en 2
Het onderwijs in de onderbouw moet een breed fundament leggen voor de verdere persoons- ontwikkeling en schoolloopbaan voor alle kinderen, daarnaast moet de ontwikkeling ononderbroken verlopen. Dit vraagt om een bewust gekozen activiteitenaanbod dat past bij wat kinderen nodig hebben. Het spel is een leidende activiteit. Kleuters spelen het grootste deel van de dag en leren daarvan.
Kleuters zijn op hun best wanneer ze:
- Actief betrokken zijn.
- Bezig zijn met activiteiten die voor hen betekenis hebben en interessant zijn.
- Uit zichzelf gemotiveerd zijn en ontdekken en onderzoeken.
- Niet bang zijn om fouten te maken.
- Kansen krijgen om problemen op te lossen door gissen en missen.
- Hun eigen keuzes mogen maken.
In de onderbouw gaan wij uit van ontwikkelingslijnen. Deze verwijzen naar de ontwikkeling van kinderen als een groeiproces dat elk kind op een eigen manier doorloopt in een eigen tempo.
Deze ontwikkelingslijnen komen terug in het onderwijsaanbod dat de kleuters krijgen. De ontwikkeling van het individuele kind en de hele groep wordt gevolgd met behulp van het leerlingvolgsysteem KIJK. KIJK onderscheidt 17 ontwikkelingslijnen, wij hebben ze onder- gebracht in 4 domeinen.
Domein 1: Sociale en emotionele ontwikkeling
Zelfbeeld
Het zelfbeeld van een kind heeft o.a. te maken met het leren onderkennen van zijn eigen gevoelens en emoties. Deze ontwikkeling wordt gestimuleerd door spel, één op één gesprekjes, praten, spelen en werken met andere kinderen, rollen spelen, verhalen etc.
Relatie met andere kinderen en relatie met volwassenen
De kinderen werken en spelen veel samen op een dag. Hierdoor oefenen zij de hele dag in het omgaan met leeftijdsgenoten in verschillende situaties.
Spelontwikkeling
Bij spelontwikkeling gaat het om vrij spel in bijvoorbeeld een huishoek, winkeltje, dieren- hoek, bouwhoek, schoolplein maar ook om een regelspel.
Taakgerichtheid en zelfstandigheid
Kinderen worden op diverse manieren gestimuleerd om zelfstandiger te worden. Het gaat hierbij om verschillende aspecten. Van jezelf kunnen aan- en uitkleden, spullen pakken en opruimen, zelf aan het werk gaan en aan het werk blijven, tot het oplossen van kleine probleempjes.
Domein 2: Motoriek
Grote motoriek en kleine motoriek
De grote motoriek heeft betrekking op bewegingen met het hele lichaam, zoals lopen, springen, evenwicht bewaren, kruipen,klimmen, rollen etc.
De kleine motoriek wordt gestimuleerd door werken met allerlei materialen zoals: zand, water, kralen, puzzels en technieken als: tekenen, schilderen, kleien, scheuren en knippen. De kleuters gaan steeds verfijnder werken, de juiste pengreep komt ook aan bod.
Tekenontwikkeling
Tijdens hun kleuterperiode tekenen de kinderen veel. Dit zijn vaak vrije tekeningen waarin het kind zijn expressie en eigen verhaal kwijt kan. Er zijn echter ook regelmatig tekenopdrachten voor het kind, zodat het gestimuleerd wordt weer een stapje verder te gaan in zijn of haar tekenontwikkeling.
Domein 3: Waarneming
Visuele waarneming
Het gaat hierbij om de ontwikkeling in het puzzelen, herkennen van verschillen, vormen (her)kennen, kleuren kennen en benoemen, patronen en reeksen namaken. Het zien van details en voorwerpen onthouden horen hier ook bij.
Auditieve waarneming
Bij de auditieve waarneming gaat het om de ontwikkeling in het onthouden en nazeggen van reeksen woorden, zinnen en versjes. Maar ook het nazeggen van opdrachten en het vervolgens uitvoeren hiervan. Rijmen en het verschil horen tussen woorden, maakt ook onderdeel uit van de auditieve waarneming.
Mondelinge taalontwikkeling
Bij de mondelinge taalontwikkeling gaat het om het spreken van het kind. Zowel om het goed uitspreken, de woordenschat, als om het taalgebruik. Ook de opbouw van een verhaal dat het kind (na)vertelt hoor hierbij.
Ontwikkeling van beginnende geletterdheid
Door de kinderen op een spontane, ongedwongen manier met taal om te laten gaan, willen we bereiken dat het kind toe is aan het aanvankelijke leesproces in groep 3. Voorbeelden van activiteiten hierbij zijn: versjes, voorlezen, rijmen, taalspelletjes en werken met boeken. Het materiaalaanbod in de groepen is zo divers dat hierdoor alle kinderen uit de kleutergroepen tot aan het eind van hun ‘kleuterperiode’ uitgedaagd kunnen worden.
Kinderen die uit zichzelf vragen om meer met letters te leren krijgen hiervoor ruim de kans.
Domein 4: Oriëntatie
Lichaamsoriëntatie
De lichaamsoriëntatie betreft het kunnen benoemen van (steeds meer) lichaamsdelen bij zichzelf, maar ook bij een ander.
Daarnaast is ook het na kunnen doen van bewegingen en houdingen een onderdeel van de lichaamsoriëntatie. Tijdens de lessen bewegingsonderwijs, d.m.v. werkjes of tekeningen en in de kring wordt hier aandacht aan besteed.
Ruimtelijke oriëntatie
De basis van de ontwikkeling van de ruimtelijke oriëntatie wordt gevormd door de ervaringen met het eigen lichaam. Het kind leert voorzetsels zoals achter, voor, zijkant te relateren aan het eigen lichaam, in de volgende fase gaat het naar de verkleinde ruimte (spelen met autootjes, poppetjes) en het platte vlak.
Tijdsoriëntatie
Door het aanschouwelijk maken van tijdsbegrippen als ochtend, middag, avond en nacht krijgen kinderen zicht op de ordening in de tijd. Ze gaan zien dat er gebeurtenissen zijn die regelmatig terugkomen en elkaar logisch opvolgen.
De kinderen leren de volgorde van seizoenen, dagen van de week en de maanden van het jaar. Het gebruiken van tijd en aflezen in diverse vormen. Ze ervaren en leren ook wat er in een maand of in een seizoen gebeurt. Vaak gebeurt dit aan de hand van liedjes, versjes en verhalen.
Ontwikkeling van beginnende gecijferdheid en logisch denken
Voorbereidend rekenen is het omgaan met hoeveelheden, waarbij de ontwikkeling van ordeningsprocessen en van rekentaal centraal staat. We denken hierbij aan: ruimtelijke begrippen, hoeveelheden, ordenen, omgaan met getallen en de telrij, meten en wegen. Maar ook erbij en eraf.
Binnen de ontwikkelingslijnen zijn er nog een aantal zaken over die aan bod komen;
Wereldoriëntatie
Om een samenhang tussen de verschillende activiteiten in groep 1 en 2 te waarborgen, wordt gewerkt rond thema’s die aansluiten bij de belevingswereld van het kind en motivatie verhogend werken, zoals ‘ziekenhuis’ en ‘boerderij’. Deze thema’s worden mede bepaald door de seizoenen en feesten, maar ook door de kinderen en de leerkracht. Een verteltafel, een wisselhoek in het thema, alle werkjes, liedjes, verhalen en kringactiviteiten vinden plaats binnen het thema. Tijdens het werken aan deze thema’s worden zoveel mogelijk vakgebieden hierin geïntegreerd, zoals voorbereidend rekenen en taal, natuuronderwijs, muziek en de creatieve vakken.
Muzikale vorming
We besteden naast het aanleren van liedjes, tijd aan het ontwikkelen van het gehoor, ritmische vorming, spelen met instrumenten en bewegen op muziek.
Leerling volgsysteem (LVS)
De ontwikkelingen van het individuele kind worden gevolgd in het leerlingvolgsysteem KIJK!
Aan de hand van mijlpalen die kinderen in hun ontwikkeling bereiken, wordt aangegeven waar het kind zich in de ontwikkeling bevindt. Door het in kaart brengen, kan de ontwikkeling over langere tijd en meerdere gebieden gevolgd worden. Op die manier kan de leerkracht aansluiten bij de ontwikkeling van het kind.
Een dag in een kleutergroep
De dag begint in de kring of met een inloop waarbij materialen klaar staan om mee te spelen of te werken. Er worden meerdere activiteiten aangeboden op de ochtend, het programma is zichtbaar in alle klassen door middel van dagritmekaarten. Per activiteit is er een plaat en zo wordt de volgorde van dagactiviteiten zichtbaar. Halverwege de ochtend wordt er gezamenlijk iets gegeten en gedronken. Daarna gaan de kinderen afhankelijk van het programma spelen, werken, buiten spelen of naar het speellokaal. In het speellokaal kunnen de kinderen spelactiviteiten doen of met de toestellen aan het werk gaan.
De kleuters spelen en werken individueel of in kleine groepjes met beeldende materialen, met ontwikkelingsmaterialen en in de spelhoeken. Daarnaast komen zij regelmatig bij elkaar in de ‘grote kring’ of ‘kleine kring’, waarin een aantal activiteiten specifiek op hun ontwikkelingsniveau aan de orde komen. Tevens is er iedere dag bewegingsonderwijs in de vorm van buitenspel of een bewegingsles in de kleuterspeelzaal of gymzaal.
Tijdens de speel-werkles wordt soms het kiesbord aangeboden. Het kiesbord is een bord waarop alle activiteiten, die de kinderen kunnen doen, door kaartjes aangegeven zijn. Kinderen kunnen via dit bord kiezen voor één van deze activiteiten door hun naamkaartje onder het betreffende onderdeel te hangen.
Kinderen leren op deze manier snel en zelfstandig om via dit bord hun keuze te maken voor de diverse activiteiten. Het kan ook zo zijn dat de leerkracht bepaalt wat het kind gaat doen. Tijdens een speel-werkles is de leerkracht de kinderen veelvuldig aan het observeren en geeft extra- of voor instructie aan individuele leerlingen of aan kleine groepjes.
Inrichting van het lokaal
Kleuters leren vooral spelenderwijs. Voorwaarde is dat de kleuterlokalen en de kleuterhal dusdanig zijn ingericht met meubilair, spelhoeken en materialen dat de kleuters worden gestimuleerd om zelf te ontdekken en te experimenteren. Tevens is de inrichting van het lokaal van groot belang voor het leren zelfstandig te werken. Zelfstandig werken komt tegemoet aan het competent en autonoom zijn van de zich ontwikkelende kleuter.
Rol van de leerkracht
De leerkracht zorgt voor een goed pedagogische klimaat en voor een uitdagende omgeving. De leerkracht stuurt en begeleidt de kleuters tijdens hun spel en werk. Tevens volgt de leerkracht de individuele ontwikkeling van ieder kind door observatie, registratie en eventuele toetsing. Op basis van die gegevens, organiseert zij haar onderwijs en past dit, waar nodig is, aan.